De Dagda en de Morrighan
De Dagda, ofwel Goede God, was door het hele land befaamd om zijn verbluffende wapenfeiten en zijn ontzaglijke afmetingen. Met zijn reusachtige gestalte, grote ogen en enorme armen en dijen, bezat de Dagde een onverzadigde eetlust. Zijn twee voornaamste passies waren eten en seks. De Dagda stond ook bekend om zijn goddelijke maar boertige gevoel voor humor.
Hij droeg een ijzeren staf die aan het ene uiteinde puntig en aan het andere rond was. Het scherpe uiteinde kon een man doden, het ronde kon hem weer tot leven wekken. En daar vermaakte de Dagda zich mee, door de negen mannen die hem bedienden om de beurt dood te steken en weer tot leven te wekken terwijl hij zich met reuzenschreden door het land bewoog.
Een van zijn grootste prestaties leverde hij echter tijdens zijn treffen met de binnenvallende Fomoriërs, bij de Slag bij Mag Tuiread. Ierland was een land dat invasies gewend was. Zes keer kwamen vreemdelingen de Negende Golf over om op haar kusten te landen. Maar geen enkel ras genoot meer faam en verering dan de goden en godinnen van de Tuatha-de-Danaan.
De Dagda was hun koning. Zijn meest geliefde bezit bestond uit een bodemloze kookketel vol voedsel die nooit leeg kon raken. Toen de Fomoriërs waren geland en zich opmaakten voor de aanval, vloog er een zwarte kraai naar de Tuatha-de-Danaan om hen voor de bedoelingen van de Fomoriërs te waarschuwen. De Dagda werd erop uit gestuurd om in het kamp te infiltreren en te spioneren onder hun legers.
In de tussentijd bereidde de God Lugh thuis de strijdkrachten van de Tuatha-de-Danaan voor op de strijd. De Fomoriërs gedroegen zich heel gastvrij, maar maakte in het geheim plannen om de Dagda een poets te bakken. Ze hadden van de toverketel van de Dagda gehoord en van zijn snoevende bewering dat alleen hij die leeg kon eten. Bij wijze van uitdaging sleepten de Fomoriërs hun eigen schijnbaar bodemloze kookpot voor de Dagda aan, gevuld met hele schapen, geiten en varkens. Hieraan voegden ze nog tientallen liters melk, meel en vleessoep met spek toe. Als hij de pot niet leeg kon eten zouden de Fomoriërs hem doden, omdat ze niet wilden dat hij naar zijn volk terug zou keren met de boodschap dat de Fomoriërs geen goede gastheren waren.
De Dagda zette zich aan de taak zich ongans te eten aan de eindeloze maaltijd. Hij at en at. Zijn toch al enorme omvang nam toe en toe totdat hij tenslotte zo'n grote buik had gekregen dat zijn tuniek omhoog kroop en zijn achterste te zien kwam. Hij veegde het laatse restje vleessoep op met brood en wankelde weg. De Fomoriërs lachten toen ze zagen dat de Dagda zich zo had laten volproppen dat hij nauwelijks kon lopen. Maar in feite waren de Fomoriërs degenen die beet waren genomen, want terwijl zij hun grap met de Dagda uithaalden, konden de Tuatha-de-Danaan hun strijdkrachten in staat van paraatheid brengen.
Onderweg naar huis bleek de Dagda zo volgegeten dat hij omtolde en in een diepe slaap viel. Toen hij wakker werd ontwaarde hij vlak voor zich de weelderige gedaante van een vrouw, even groot als hijzelf. Ze was naakt en bezig zich te baden bij de oever van de rivier. Zij was mooi; negen lange rode haarlokken hingen los over haar schouders. Bijna dadelijk raakten de vrouw en de Dagda opgewonden. Ze omhelsden elkaar en elk vond de ander onweerstaanbaar. Hun liefdesspel kende geen einde. Toen tenslotte de vlammen van hun begeerte doofden, besefte de vrouw dat haar verbijsterende minnaar de Dagda was. Dus stelde ze zich op haar beurt voor en zei: "Ik ben de Morrighan."
De Dagda en de Morrighan praatten en praatten. Hij vertelde haar zijn avonturen bij het kamp van de Fomoriërs en stippelde hun aanvalsplan voor haar uit. De Morrighan verzekerde hem dat hij de zege zou behalen en het land in handen van de Tuatha-de-Danaan zou blijven. Bij de beroemde Slag bij Mag Tuiread streed de Morrighan met inzet van alle vermogens van haar magisch wezen zij een zij met de strijdkrachten van de Dagda, tot de Fomoriërs volledig verslagen waren.
De triomfkreet van de Morrighan schalde over het land. Vanaf die nacht hernieuwden de Morrighan en de Dagde hun liefde voor elkaar elke vooravond van Samhain, want het was toevallig die avond geweest dat ze elkaar voor het eerst ontmoetten bij de rivier.
(Story written down by Laurie Cabot)